Er zijn recentelijk verschillende uitspraken gedaan door rechtbanken en hoven over het box 3-vermogen en het werkelijke rendement daarvan. Deze uitspraken lijken erop te wijzen dat als het werkelijk rendement over het box 3-vermogen lager is dan het forfaitaire rendement volgens het rechtsherstel dat de Belastingdienst biedt, het werkelijk rendement bepalend is voor de heffingsgrondslag.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat ongerealiseerde koersverliezen op aandelen niet tot het werkelijke rendement worden gerekend. Hof ’s-Hertogenbosch was het hiermee eens en besliste kort daarna dat ongerealiseerde verliezen op vastgoed ook niet tot het werkelijke rendement behoren.
Rechtbank Den Haag oordeelde daarentegen in een reeks zaken dat ongerealiseerde waardestijgingen van een tweede woning, effecten en goudstaven wel in aanmerking moet worden genomen bij het bepalen van het werkelijke rendement. Bij de bepaling van de hoogte van de ongerealiseerde waardestijging van woningen in enig jaar, stelde de rechtbank dat de stijging van de WOZ-waarde in dat jaar als basis dient te worden genomen. Verder oordeelde Rechtbank Den Haag in een vergelijkbare uitspraak dat ongerealiseerde waardestijgingen op aandelen ook tot het werkelijk rendement kunnen behoren.
Daarnaast bepaalde Rechtbank Noord-Holland in twee rechterlijke uitspraken dat niet gerealiseerde waardestijgingen op vastgoed ook onder het werkelijk behaald rendement kunnen worden begrepen.
Op 23 maart 2023 stelde Hof ’s-Hertogenbosch dat box 3-heffing niet van toepassing is op een niet-verhuurde tweede woning, omdat er geen sprake is van directe vermogensopbrengsten. Bovendien hoeft er volgens het hof bij de berekening van de heffing geen rekening gehouden te worden met ongerealiseerde vermogenswinsten, omdat deze op grond van het Kerstarrest niet als werkelijk behaald rendement kunnen worden beschouwd. Het Hof concludeerde derhalve dat een niet-verhuurde tweede woning nimmer tot box 3-heffing leidt, hooguit over een later gerealiseerde waardestijging volgens de vermogenswinstbelasting.
De lijn in voorgaande jurisprudentie leek duidelijk: bij het bepalen van het werkelijke rendement mag er geen rekening worden gehouden met ongerealiseerde waardedalingen, maar wel met gerealiseerde waardestijgingen. De recente uitspraak van het Hof ‘s-Hertogenbosch lijkt echter in strijd te zijn met deze lijn, omdat het hof heeft bepaald dat ook ongerealiseerde waardestijgingen niet moeten worden meegenomen bij het bepalen van het werkelijke inkomen. Het is nu aan de Hoge Raad om hierover een uitspraak te doen.
Recente reacties