Een verondersteld rendement van 4% op vermogen voor de jaren 2013 en 2014 is niet reëel. Dit concludeert de Hoge Raad in een arrest van afgelopen vrijdag 14 juni. De uitspraak heeft in beginsel echter geen gevolgen voor de over die jaren ingediende bezwaarschriften inzake de vermogensrendementsheffing van box 3.
Massaal bezwaar procedure
Tegen de heffing over box 3 (spaargeld en beleggingen) is al jaren verzet, met name omdat belastingplichtigen van mening zijn dat een verondersteld rendement van 4% niet haalbaar is zonder de nodige risico’s te nemen. Op basis van rendementen uit de afgelopen jaren onderschrijft de Hoge Raad deze mening.
Jaren 2013 en 2014
Onder andere in de jaren 2013 en 2014 werd met een verondersteld rendement van 4% over vermogen in box 3 gerekend. Voor deze jaren heeft de Hoge Raad nu uitspraak gedaan in een aantal procedures die zijn aangewezen als massaal bezwaar.
Strijd met EVRM?
Volgens de uitspraak is er strijd met het EVRM als de belastingdruk op vermogen hoger is dan het rendement, zonder rekening te houden met inflatie en heffingsvrij vermogen. Voor de betreffende jaren was deze belastingdruk 1,2%.
Heffing blijft in stand
Ondanks het feit dat ook de Hoge Raad van mening is dat een verondersteld rendement van 4% niet reëel is, heeft dit geen gevolgen voor de bezwaarschriften die hiertegen zijn ingediend. Het verondersteld rendement van 4% betekent namelijk niet automatisch dat er sprake is van een individuele en buitensporige last. Of hiervan sprake is, was in de betreffende uitspraken namelijk niet aan de orde.
Rechter kan ingrijpen
De Hoge Raad merkt nog op dat de rechter in individuele gevallen mogelijk wel kan ingrijpen als een belastingplichtige hard kan maken dat er in zijn situatie sprake is van een buitensporige last over de jaren 2013 en 2014. Of dit het geval is, dient onder andere te worden afgeleid uit het inkomen in box 1 en 2.